In 1850 brak de Taipingopstand uit en begonnen de echte problemen voor de overheid van de Qing dynastie. Deze burgeroorlog ontregelde de aanvoer van koper voor het gieten van munten en belemmerde de belastinginning. Het weinige zilver dat nog circuleerde werd gehamsterd door de bevolking. De buitenlanders hielpen ook niet mee door geld in grote hoeveelheden te exporteren. De smeltovens waren hierdoor niet meer in staat om voldoende munten voor de marktvraag te produceren. De regering had dus een probleem. Hoe moest ze geld binnenkrijgen om het leger te betalen en de opstand neer te slaan? Met tegenzin viel de regering terug op het gebruik van papiergeld, een eeuwenoud principe dat altijd met de nodige argwaan werd bekeken. De geschiedenis wees immers uit dat biljet-uitgifte vrijwel altijd leidde tot hoge inflatie.